Jan Baarssen en de razzia in de Noordoostpolder (3)

Tachtig jaar geleden pakten de Duitsers mijn opa Jan Baarssen op bij de grote razzia in de Noordoostpolder. De Duitsers voerden Jan samen met verschillende andere Urkers af naar Duitsland. Rond de tachtigjarige herdenking van de razzia vertel ik zijn verhaal. In deze aflevering: de omstandigheden in Duitsland. Wat maakte dat Jan op hoge leeftijd vuurwerk moeilijk kan verdragen?

Na de razzia in de Noordoostpolder van 17 november 1944 is Jan Baarssen op transport gezet naar Duitsland. Na een treinreis van meer dan 24 uur komt hij aan in het Duitse Lingen. De groep van veertien Urkers probeert bij elkaar te blijven. Onder hen zijn ook Jan Bos, Louwe Gnodde en Gerrit Hoefnagel.

In Lingen en het nabij gelegen Biene moeten de mannen tankvallen graven. De diepe grachten moeten de opmars van geallieerde tanks bemoeilijken. Het graafwerk is zwaar, terwijl het menu karig is: ’s ochtends een homp brood en ’s middags een kop soep. Het werk gaat alle dagen door, ook op zondag. Alleen met Kerst krijgen de mannen een dag vrijaf.

Jan Baarssen spreekt er op hoge leeftijd relativerend over. De Duitsers behandelen de mannen redelijk, ze slaan of mishandelen niemand. En je hoeft ook weer niet zó hard te werken.

’s Nachts slapen de mannen op strozakken, vaak direct op de vloer. Ze krijgen last van vlooien en luizen, elke dag drukken ze er tientallen dood. Gerrit Hoefnagel herinnert zich de jeuk, de ontstoken plekken en het bloed dat weg spat bij het dooddrukken van het ongedierte.

Na enkele weken zijn de tankvallen gereed. De Duitsers brengen de groep Urkers over naar vliegveld Rheine. Ze krijgen er een goed bed, waar ze blij mee zijn. Niet langer slapen ze op strozakken op de grond. Toch zijn de omstandigheden op vliegveld Rheine veel gevaarlijker.

Bombardementen

Op het vliegveld moeten ze blindgangers uitgraven. Als ze zo’n niet ontplofte bom blootgelegd hebben, verwijdert een Duitser de ontsteking. De geallieerden bombarderen het vliegveld regelmatig. In Jans herinneringen waarschuwen de Duitsers bij bombardementen en mogen ze schuilen. Jan vertelt niet veel over de bombardementen. Toch blijven ze hem parten spelen. Het vuurwerk met Oud en Nieuw brengt juist op hoge leeftijd de herinneringen boven.

Louwe Gnodde geeft er meer woorden aan. Hij spreekt over voortdurende doodsangst. Vier keer zijn ze direct beschoten door Engelse Spitfires. Het geluid van mitrailleurkogels, ontploffende granaten en gierende motoren laat zijn trommelvliezen bijna knappen. Plat op de grond gedrukt ligt hij te bidden of hij de beschieting mag overleven. Gerrit Hoefnagel draagt ook na de oorlog de herinnering met zich mee. Wanneer hij een vliegtuig hoort, heeft hij nog steeds de neiging zich plat op de grond te werpen.

De Urkers blijven gespaard. Om hen heen vallen doden. Bij een van de beschietingen ligt Jan Bos in een kuil bovenop een man uit Kampen. Hij herinnert zich dat zijn achternaam Van Dijk is. Van Dijk is dodelijk getroffen in de rug. De volgende dagen begraven ze hem nabij het kerkhof van de plaatselijke rooms-katholieke kerk.

Jan Pelleboer
Jan Pelleboer is een van de mannen die bij de groep van veertien hoort. Op een zeker moment meldt hij zich ziek en wordt hij afgevoerd naar Hamburg. Daar overlijdt hij in kamp Hamburg-Fuhlsbuttel, een buitenkamp van Neuengamme. Jan Bos vertelt over deze situatie in het interviewfragment (onderaan deze pagina) van Urk in Oorlogstijd.

Jan Pelleboer

Kamp Esterwegen

In het voorjaar van 1945 trekken de mannen naar het noorden. Ze verblijven op verschillende plekken en werken soms ook bij boeren.

Uiteindelijk komen ze terecht in kamp Esterwegen. De Urker jongens verblijven met driehonderd mensen in één barak. Op de wachttorens staan bewakers met mitrailleurs. Het kamp is omgeven met prikkeldraad, waarvan een deel onder stroom. Het menu bestaat uit zuurkoolsoep. Overdag moeten de mannen houthakken in het bos.

Esterwegen is een van de oudste concentratiekampen van de Duitsers, gesticht in 1933. In de oorlog is het in gebruik als strafkamp van de Wehrmacht. Er zitten veroordeelde Duitse soldaten, maar ook verzetsstrijders uit Nederland, België en Frankrijk. De laatste groep zijn zogenaamde Nacht-und-Nebel-gevangenen. Ze mogen geen contact hebben met het thuisfront. Niemand wordt ook van hun overlijden op de hoogte gebracht.

De Urker jongens hebben geen inzicht in deze precieze omstandigheden. Zij zien gevangenen in gestreepte pakken. Volgens Louwe Gnodde zijn het mensen die ‘tegen Hitler’ zijn.

Tekening van kamp Esterwegen

Tegen het einde van de oorlog neemt de chaos in het kamp toe. Gerrit Hoefnagel herinnert zich dat Franse gevangenen hun eigen barak in brand steken. De Urker mannen merken dat de toegangspoort van het kamp open staat en op dat moment niet wordt bewaakt. Ze halen hun dekens en verlaten met hun schamele bezittingen het kamp. Het is het einde van hun gevangenschap, maar ook de vrijheid is nog onveilig.

Jan Baarssen herhaalt op hoge leeftijd vaak het verhaal over een brug die ze moeten oversteken. De eerste groep jongens is de brug al gepasseerd, als deze plotseling explodeert. Volgens Louwe Gnodde zijn het jongens van de Hitlerjugend die de brug opblazen. Het doel is om de opmars van de Canadezen te vertragen.

Drie Urker jongens zijn de brug nog niet gepasseerd: Louwe Gnodde, Klaas van Urk en Jan Baarssens vriend Jan Bos. Zij blijven tot de bevrijding in Duitsland, omdat ze de grens niet durven over te steken. Hen is verzekerd dat alle vluchtelingen bij de grens ‘kaput geschossen’ worden.

Het gemis van Jan Bos valt Jan Baarssen zwaar. Hij vervolgt de voettocht naar Nederland met drie andere Urker jongens: Frans Weerstand, Lub Hakvoort en Gerrit Hoefnagel. Zij steken begin april 1945 de Duits-Nederlandse grens over.

Lees ook: De dag van de razzia in de Noordoostpolder – 17-11-1944


Bronnen:

Uitgelichte foto: Jan Baarssen (midden) met rechts Jan Bos


Ontdek meer van A.J. Baarssen

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.