Mijn bèbe zag er eigenlijk altijd hetzelfde uit. Hij droeg een donker pak, een wit overhemd, witte bretels en een alpinopet. De alpinopet ging binnenshuis af, in de volière droeg hij een oud exemplaar.
Voor hij in de VUT ging, had ik hem wel eens anders gezien. Hij droeg rubber laarzen en een beige overall van de Urker visafslag. Van jongsaf was hij visser geweest, al zou hij graag gestudeerd hebben.
Na het verbod op de kuilvisserij deed hij afstand van zijn IJsselmeerkottertje. In slechte tijden werkte hij wel eens bij de boeren. ‘Leer een vak, dan hoef je nooit meer te werken’, moedigde hij ons aan. Handwerk als aardappels rooien was hem zwaar gevallen. De laatste jaren van zijn werkzame leven was hij halchef in de visafslag.
Het donkere pak
Zijn donkere pak was een soort permanent ambtsdragerskostuum. Al was hij dat in de jaren van mijn bewustzijn al lang niet meer. Ik zag hem wel vooraan in de kerk zitten, in de bank achter de diakenen, een soort eregalerij voor oud-ambtsdragers. Bèbe zat helemaal in de hoek. Naast hem zat een grote man in Urker klederdracht, daarnaast een kleinere man met een bril.
Jaren was hij ambtsdrager, eerst diaken en later ouderling, in de christelijke gereformeerde Eben-Haëzerkerk. Zelf gebruikte hij die naam niet zoveel. Hij was ‘kristelijk’ of ‘van 1834’. In de volksmond zaten de ‘kristelijken’ in de kerk ‘aan het marktplein’. De Eben-Haëzerkerk staat aan het Hofsteeplein, waar vroeger de Urker zaterdagmarkt werd gehouden.

Het donkere pak was nooit zwart. Antraciet had de voorkeur, donkerblauw was mogelijk. Zwarte pakken waren nieuwerwetse uitvindingen, zelfs voor ambtsdragers. Ook dit was ‘van oude tijden af alzo niet geweest’, zoals zoveel van zijn overtuigingen konden bogen op een lange geschiedenis.
Vogels
Als kind begreep ik veel van deze dingen pas later. Mijn eerste herinneringen gaan over vogels. Bèbe had een volière. Op de grond liepen kwartels, in de vlucht vlogen vooral kanaries. Hij was gespecialiseerd in postuurkanaries, glosters om precies te zijn. Het waren kanaries met een kuifje.
In de schuur kweekte hij de beestjes. Op zaterdagmorgen mocht ik vaak bij de vogels kijken, behalve als ze op eieren zaten. Toen ik iets ouder was, mocht dat ook. Hij liet me nep-eitjes zien, waarmee hij de kanaries probeerde te verleiden om eieren te leggen.
De jaarlijkse kerstshow van ‘de Vogelvrienden’ konden we nooit overslaan. Bèbe was voorzitter en altijd in de buurt van de entree. Zodra hij ons opmerkte, mochten we gratis naar binnen. Trots toonde hij zijn vogels, vaak voorzien van rozetten aan de kooi. Een vogel die 93 punten haalde, was een echte kampioen. Dat puntenbriefje was het belangrijkste voor hem. De prijzenbekers belandden vaak op de slaapkamers van zijn kleinkinderen.
Het mooiste van de vogelshow was de lotenverkoop. Je kon er mooi speelgoed winnen. Bèbe had stevige overtuigingen, maar onder zijn bewind mocht er blijkbaar wel geloot worden. Zoals er ook een rad van avontuur draaide en we bingo speelden bij de Vogelvrienden.
Het tijdschrift Onze Vogels behoorde tot zijn leesportefeuille. Voor ons was het blad het weinige vermaak bij bezoek. Stil voor de kachel zitten was de opdracht. Speelgoed of ander vertier was er niet.
We waren er elke zaterdag en zondag. Zondag uit de kerk aten we crackers met leverpastei. Daarna las bèbe uit de Bijbel en ging voor in gebed. ‘Neem ons voor rekening naar ziel en lichaam. Leer ons Uw lijden recht te betrachten en er U de ware dank voor toebrengen.’
Luisteren
Bèbe zat altijd in de hoek bij het raam in zijn stoel. Meestal was hij aan het woord en vertelde over vroeger en over de kerk. Wijlen (!) professor Wisse en wijlen (!) professor Van der Schuit kwamen het vaakst voorbij.
Met professor Wisse deelde hij een afkeer van muziek. Wisse moet eens gezegd hebben: ‘Ik word ziek van muziek’. Dat citeerde bèbe regelmatig met instemming. Toen eens het jachthoornkorps langs de deuren ging om financiële ondersteuning zegde hij honderd gulden toe. Op één voorwaarde: ze moesten beloven nooit meer door de straat te komen.
Over Van der Schuit vertelde hij regelmatig een verhaal over een onwillig gemeentelid. In Van der Schuits eerste gemeente Kampen was een zekere meneer Pruim niet gecharmeerd van zijn prediking. Hij bleef met zijn gezin weg. Toen meneer Pruim dominee Van der Schuit eens op straat trof, vroeg hij: ‘Mist u me ’s zondags niet?’. Van der Schuit antwoordde gevat met een dichtregel: ‘Aan een boom zo vol geladen, mist men vijf, zes pruimpjes niet.’
Puntig wees bèbe de weg in het kerkelijke landschap. ‘Karl Barth? Laat ik het in één woord samenvatten: alverzoening.’ Ook de bekende reformator van Genève ontkwam niet aan een oordeel: ‘Wat ik op Calvijn tegen heb, is dat iedereen zich op hem beroept’. Fel keerde hij zich tegen de leer van de veronderstelde wedergeboorte van Abraham Kuyper. We wisten dat ‘neo’ iets kwaads betekende, voor we op school over neocalvinisme leerden.
Naast zijn stoel lagen boeken en tijdschriften hoog opgestapeld. Het jaarboekje van de christelijke gereformeerde kerken lag altijd onder handbereik. Indien nodig werden geboortedata van predikanten en data van bevestiging en intrede voorgelezen.
Het boekje was onderdeel van zijn bewijsvoering voor zijn visie op de roeping van predikanten. Hij geloofde in een roeping tot het ambt. Hij was bezorgd over de roeping naar de gemeente. Sommige gemeentes hadden altijd een predikant. Andere, kleinere, gemeentes soms al honderd jaar niet.
1834
Bèbe prentte ons in dat we van 1834 waren. Wat dat precies betekende, wist je als kind niet. Het was net zoiets als dat je gedoopt was, maar dan nog serieuzer. Het betekende dat je niet naar liedjes op de radio luisterde en geen foto’s maakte op zondag. Het was ook iets met een ‘eenzijdig Godswerk’. Maar je wist niet precies wat dat was. ‘Een dood mens kan niks’, dat had er mee te maken.
Dat ‘kristelijke’ was belangrijk voor hem. We leerden dat het kleine kerkje in het Oude Dorp van Urk ‘het ouwe kristelijke karrekien’ was. De aanduiding ‘Bossenkarrekien’ was onjuist. Ds. E. du Marchie van Voorthuyzen had er nog gepreekt, tijdens zijn eerste periode op Urk.
Bèbe was wel gecharmeerd van zijn exegetische vondsten. Zo viel Eli ‘aan de zijde der poort’ achterwaarts van zijn stoel. De poort was het teken van het recht. Omdat Eli naast de poort viel, ontkwam hij aan een rechtvaardig oordeel. Er was genade voor Eli, die het in zijn werk als ambtsdrager verzondigd had.
De scheuring
Bij zijn tweede komst naar Urk was ds. E. du Marchie van Voorthuyzen oud-gereformeerd. Een belangrijk deel van de oorspronkelijke christelijke gereformeerde kerk ook. De overgang van een deel van de gemeente naar (uiteindelijk) de oud gereformeerde gemeenten was een belangrijk pijnpunt voor bèbe.
Hij vertelde vaak over een envelop met geld die hij thuis op de kast had gezet. Elk gemeentelid moest een flink bedrag, in mijn herinnering een weekloon, bijdragen aan de bouw van de nieuwe kerk. Bij bèbe was er zorg of het nieuwe kerkgebouw nog wel tot de christelijke gereformeerde kerken zou behoren. Hij besloot te wachten met het inleveren van de envelop.
Zijn intuïtie bleek juist. De kerkenraad en overgrote meerderheid van de gemeente besloot uit het kerkverband te treden onder voorganger ds. H. Visser. Ze vormden een christelijke gereformeerde gemeente, dus buiten het kerkverband van de christelijke gereformeerde kerken.
Uiteindelijk zou de Jachin Boaz-kerk via de christelijke gereformeerde gemeenten tot de oud gereformeerde gemeenten gaan behoren. Een van de ambtsdragers moet gezegd hebben: ‘de christelijke gereformeerde kerk op Urk heeft opgehouden te bestaan’.
‘En nu zijn er duizenden christelijke gereformeerden op Urk’, voegde bèbe er dan fijntjes aan toe. Vlak na de scheuring waren dat er slechts zo’n tweehonderd. Voorlopig kerkten ze in verenigingsgebouw Irene.
De envelop met het geldbedrag bleef op de kast staan. Bèbe bleef wat hij was: christelijk gereformeerd, binnen het kerkverband. Al spoedig werd hij bevestigd tot diaken.
Overtuigingen
Gebouw Irene deed wel een aanslag op de overtuigingen van bèbe. Kerstbomen hoorden niet bij het leven van 1834, maar in Irene stond er een. Ds. Slagboom was genoodzaakt om te preken in de directe nabijheid van de verfoeilijke kerstversiering. ‘Maar nooit preekte hij met zoveel zegen’, voegde bèbe er zekerheidshalve aan toe.
De overgang van het grootste deel van de gemeente naar de oud gereformeerde kerk, bleef een pijnpunt. Toen vanuit deze gemeente een reformatorische basisschool werd gesticht, gingen zijn kinderen daar niet naar toe.
Als rechtsbuiten zat hij wel in het schoolbestuur van de plaatselijke protestants-christelijke basisscholen. Hij verzette zich tegen de invoering van handwerken voor jongens. Een dergelijke rolvervaging kon naar zijn overtuiging nooit tot iets goeds leiden.
De classis
Een aparte afdeling in zijn vertellingen waren zijn herinneringen aan classis-vergaderingen. Urk maakt deel uit van de classis Zwolle van de christelijke gereformeerde kerken. ‘Ik zeg: preses’, was een van zijn gevleugdelde aanloopjes. En vervolgens deelde hij zijn duidelijke standpunten.
In christelijk gereformeerd Emmeloord en Zwolle ging het in de jaren zeventig al niet zoals bèbe het graag had gezien. Hij had er moeite mee om sommige predikanten ook als predikant aan te spreken. Dat ze de vertaling van 1951 (de nieuwe vertaling) gebruikten, behoorde eigenlijk nog tot de kleinere problemen. Dat ze anders spraken over mensen die dood zijn in zonden en misdaden, was het eigenlijke probleem.
Soms waren onverwachte verbindingen. Met Arie van der Veer, de latere voorzitter van de EO, lag hij nooit op één lijn. Toch waren ze met elkaar verbonden, maar dan op een heel andere manier. In het kweken van kanaries konden ze elkaar vinden.
Als autodidactische visserman met alleen lagere school waren zijn notulen niet altijd van academische kwaliteit. Toen een hooggeleerd predikant hem daarop aansprak, suggereerde hij dat de predikant in het vervolg dan maar zelf de notulen moest vervaardigen.
Hoogopgeleid
Sowieso had hij ambivalente gevoelens bij hoogopgeleiden. Soms klonk de spijt door dat hij niet meer had kunnen leren. Zoals in het afscheidswoord bij het vertrek van ds. Baars naar Canada begin jaren ‘80. ‘Ik spreek geen Latijn’, zei hij in een tussenzin. Had ik het maar gekund, klonk tussen de regels door.
Over VWO’ers was hij duidelijk: ‘Praktisch zijn het onbenullen’. Datzelfde ervaarde hij bij het toegenomen opleidingsniveau van predikanten. De Theologische Hogeschool van de christelijke gereformeerde kerken ontwikkelde zich uiteindelijk tot universiteit. Predikanten mochten zich tooien met de titel doctorandus.
‘Sinds ze doctorandus zijn, is het mis gegaan’, vond hij. Hij miste de praktische toepassing van de geloofsleer in de prediking. De diepgravende exegese ging over de hoofden van de gemeenteleden heen en leidde tot een theoretisch vertoog.
‘De toepassing zit voor je!’, vermaande hij dan de predikant van dienst. De boodschap moest landen in de levens van gewone mensen. En wel in allerlei toonaarden: voor onbekeerden, bekommerden, pasbekeerden en doorgeleide christenen.
Diep was hij overtuigd van het kwaad in de mens. Predikanten vond hij nog wel eens te goedgelovig. Ze waren naar zijn overtuiging te snel onder de indruk van schuldbelijdenissen van mensen. ‘Een mens bedoelt zichzelf, en dat geldt ook voor mijzelf’.
Reflectie
Zelf bleef hij niet buiten schot. Met al zijn stelligheid was er telkens toch ruimte voor enige mate van reflectie. Ooit wilde hij de predikant eens ernstig aanspreken op zijn preek van de zondag daarvoor. Hij werd opgevangen door de predikantsvrouw die wijselijk vroeg naar de reden van zijn komst. ‘Luister’, zei ze en wees naar boven.
Bèbe hoorde het kraken van het plafond. Op de bovenverdieping liep iemand heen en weer. ‘Hij komt er niet uit’, zei de predikantsvrouw over haar man die zijn nieuwe preek probeerde voor te bereiden. ‘Ik ben maar stilletjes weggegaan’, zei bèbe.
Scherper was zijn reflectie toen hij zijn vrouw verloor. Jaren had hij voor haar gestreden aan de tafel bij artsen en chirurgen. Van een van de artsen had hij het zo begrepen: in het ziekenhuis van Emmeloord werken de dokters met de vijven en zessen, in Zwolle de zessen en zevens, in Groningen de zevens en achten. Hij kwam tot Groningen, maar verloor zijn vrouw uiteindelijk aan de gevreesde ziekte.
‘Ik heb vroeger veel domme dingen gezegd’, stelde hij vast, nu hij zelf met verlies werd geconfronteerd. Hij vond het nu moeilijk als mensen met vele woorden bij hem kwamen die niet raakten. ‘Zelf hebben ze nog geen kat verloren’, zei hij dan.
Verloren wereld
Aan het einde van zijn leven was bèbe bezorgd. Bezorgd over het kerkelijke leven, bezorgd over het gezag van de Schrift. ‘Ik sla ze met de Bijbel om de oren’, zei hij dan. Dat deed hij zonder aanzien des persoons.
Het onderzoeken van de Schriften was zijn lust en zijn leven. Jaren was hij voorzitter van de jonge mannenvereniging ‘de Bereërs’. Bij zijn afscheid kreeg hij een bordje met de Bijbeltekst die daarbij hoort. ‘Onderzoekende dagelijks de Schriften of deze dingen alzo waren.’ Het hing jaren boven de deur in de woonkamer.
Hij boog voor de Schrift, ook als het hem niet uitkwam. De man die hem vroeg vanuit de Schrift te bewijzen dat een kerstboom onbijbels was, moest hij teleurstellen. Ook stond hij pal voor de tweede dienst op zondag. Toch wist hij dat de Schrift leerde om de ‘onderlinge bijeenkomst’ (met geheven vinger: enkelvoud!) niet na te laten.
Naast zijn concentratie op de Schrift, kwam het geloof van het voorgeslacht telkens nadrukkelijk naar voren. ‘Waren de oude Urkers dan zo mis?’, vroeg hij zich af. De oude Urkers kwamen over de dichtgevroren Zuiderzee naar Urk omdat het ‘voorbereiding’ was. Nu gingen de gemeenteleden wel heel gemakkelijk om met het Heilig Avondmaal.
Oude zekerheden zoals het televisieverbod werden ingehaald door de komst van internet en smartphone. De kleinkinderen gingen studeren. Ze kwamen in aanraking met meer overtuigingen dan ooit op kerkelijk Urk of classis Zwolle door bèbe bestreden waren.
Het was niet meer zoals vroeger, zoals het van oude tijden af was geweest. Met bèbe stierf iets van dat echte ‘kristelijke’ en van ‘1834′.
Lees ook: Het mysterie van de erfenis van Friese Boutjen
Ontdek meer van A.J. Baarssen
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

