Bessien Lumme in de Amsterdamse Jodenbuurt

Op de eerste Dag van de Urker geschiedenis op zaterdag 26 oktober 2019 sprak ik over mijn bessien Lumme in de Amsterdamse Jodenbuurt. Onderstaand de tekst zoals ik die [ongeveer] heb uitgesproken.

Bessien Lumme en de Joden2

Lummetje Anker-Bos was mijn overgrootmoeder. Ze werd geboren in 1906 en overleed in 1998, 91 jaar oud. Onze gezamenlijke geschiedenis begint als ik als baby bij haar in de armen lig. Toepasselijk ook, want bessien Lumme is lang baakster, kraamverzorgster, geweest. Mijn moeder was naar haar vernoemd, zoals mijn oudste dochter ook weer naar haar is genoemd.

Lumme was getrouwd met Klaas Anker, die op 48-jarige leeftijd overleed. Bessien Lumme was dus bijna 50 jaar weduwe. Ze was de tante van de bekende politieromanschrijver Appie Baantjer.

Dia3

Ik had het kunnen weten, maar als kind heb ik het nooit bewust opgemerkt. Tot mijn achtste, negende misschien, kwam ik meerdere keren per week bij mijn bessien Lumme. Doordeweeks zat ze vaak in het kleine kamertje van haar huisje in wijk 5, aan het pleintje van de schuur van Hagedoorn. Achter de naaimachine, nog aangedreven met de hand. Als kind mocht ik over de vloer kruipen om de gevallen spelden op te zoeken.

Op zaterdag en zondag zat ze in de grote kamer, zoals hier op de foto. Het is een foto van Urkerdag 1994. Mijn zusje is net volgens de regelen der kunst aangekleed in de Urker klederdracht. Links in de vensterbank staat een menorah, een joodse kandelaar, een herinnering aan haar tijd bij de Joden.

Dia4

Want bessien Lumme had gediend bij de Joden. Uit die tijd stamt deze foto, ongeveer 1928. Bessien Lumme rechts, ongeveer 20 jaar oud. En links Aron, een Joods jongetje uit Amsterdam, ongeveer 2 jaar oud. Volgens een artikel in het Urker Volksleven heeft ze tot op hoge leeftijd verdriet gehad om dit jongetje, die in een concentratiekamp overleed.

Dia5

Daar gaat dit verhaal over: wat bessien Lumme deed in Joods Amsterdam, hoe de vele Urker meisjes hun gereformeerde identiteit behielden in de grote stad, en wat er met die Joodse gezinnen in de Tweede Wereldoorlog gebeurde. Het verhaal van mijn bessien Lumme is daarbij slechts een voorbeeldverhaal voor de vele tientallen, wellicht honderden, meisjes die in Amsterdam hebben gediend.

Dia6.JPG

Dia7

Dienen was in de late 19e en zeker de vroege 20e eeuw normaal voor Urker meisjes. Ze zijn terug te vinden in de dienstbodenboeken in Noord-Holland, in plaatsen als Enkhuizen en Bovenkarspel. Later kwamen daar grote steden bij, zoals Den Haag en Amsterdam. Een belangrijk deel van hun verdiensten werd gebruikt om het gezin op Urk van te onderhouden. In november 1920 werd bessien Lumme ingeschreven in het bevolkingsregister van Amsterdam. Ze moest toen nog veertien worden. In het begin had ze een stoof nodig om bij de hoge balie van het postkantoor haar verdiende geld per postwissel naar Urk te sturen.

Relatief veel Urker meisjes gingen bij Amsterdamse Joden dienen. Vaak waren dat de minder rijke Joden, die in de diamantindustrie of op de markt werkzaam waren. Volgens sommigen pasten de Urker meisjes, die thuis ook weinig luxe gewend waren, daar goed bij. Volgens anderen was het Joodse gezinsleven aantrekkelijk. Je was bij Joden niet het dienstmeisje, maar maakte echt onderdeel uit van het gezin.

Dia8

De Amsterdamse Joden woonden vooral in het gebied tussen het Centraal Station en Artis, weergegeven door de zwarte stippen. De stippenkaart is een kaart uit 1941 die door de Duitsers werd gebruikt om de verspreiding van de Joden over de stad in kaart te brengen.

Dia10.JPG

Het eerste gezin waar bessien Lumme terecht kwam, was het gezin van Neeter. Het was nog een jong gezin. Vader was diamantbewerker, moeder stond op de markt op het Waterlooplein. Ze hadden een meisje van twee, en in januari 1921 werd een jongetje geboren: Eliazer. Bessien Lumme hielp ‘mevrouw’, zoals ze haar noemde, op de markt. Soms moest mevrouw even naar huis om het kind te voeden, en beheerde bessien Lumme zelf de kraam. Uit deze tijd moet het verhaal stammen over een besnijdenis. Bessien Lumme zou in de synagoge getuige geweest zijn van deze Joodse plechtigheid. Ze werd er nog wel eens mee geplaagd. Mensen vroegen haar dan: ‘Wat is er nu met dat velletje gebeurd Lumme?’ ‘Dat hebben de katers van de synagoge opgegeten’, moet haar antwoord geweest zijn.

Dia11.JPG

Na een jaar maakte ze de overstap naar de Familie Van de Kar, een al wat ouder echtpaar met de twee jongste kinderen nog thuis. Daar zou ze bijna zeven jaar dienen. Eliazer van de Kar was diamantbewerker geweest, maar had nu samen met zijn vrouw Eva van de Kar-Drukker ook een kraam op de markt. Ze stonden dagelijks op de Amsterdamse Nieuwmarkt. Ook hier verleende bessien Lumme hand-en-span-diensten bij de kraam. Ze werkte zo lang voor de familie Van de Kar dat veel mensen haar ‘Leentje van de Kar’ gingen noemen. Met de jongste dochter van de familie van de Kar, Rachel, ontwikkelde Lumme een goede vriendschap. Ook over Chelly, zoals ze Rachel noemde, sprak ze later nog vaak.

Dia12

Dia13.JPG

De familie van de Kar woonde in de Nieuwe Amstelstraat 31. Bessien Lumme kwam nu echt in het hart van Joods Amsterdam te wonen. Op de hoek van de Nieuwe Amstelstraat stond de Hoogduitse Synagoge. Bessien Lumme moet soms gezien hebben hoe na de bijeenkomst in de synagoge snoep werd uitgedeeld aan de kinderen en hoe in voorbereiding op Pasen al het gezuurde brood verbrand werd. Misschien is ze zelfs getuige geweest van het bezoek van koningin Wilhelmina in 1924 aan deze synagoge.

Dia14

De derde familie waar bessien Lumme diende was de familie Schiffmann. David Schiffmann was uit Kiev, de hoofdstad van Oekraine, gevlucht vanwege de pogroms daar. Hij werd in Amsterdam kleermaker. In dit jonge gezinnetje paste bessien Lumme veel op Aron. Ze wandelde met hem in de kinderwagen door de Amsterdamse Jodenbuurt. Een deftige Jood vroeg eens verbaasd: ‘Hoe komt een Urker sjikse (Jiddisch voor niet-Joods meisje) aan zo’n knap Jodenjongetje?’

Dia15.JPG

Bessien Lumme diende tien jaar in Amsterdam bij drie verschillende families. Van haar dertiende tot haar 23e was ze dus buiten Urk, en kwam ze alleen met Pinksteren en Kerst thuis. Hoe moest dat dan met de geloofsopvoeding? De puberteit was immers gewoonlijk de tijd van catechese, die richting het huwelijk werd afgesloten met het doen van openbare geloofsbelijdenis. Hoe bleven de Urker meisjes gereformeerd in Amsterdam?

Dia16

Dia17

In ieder geval konden de Urker meisjes naar de kerk. Joden konden er begrip voor opbrengen dat godsdienstige plichten vervuld moesten worden. Op zondagmorgen moesten de meiden thuis hun werk doen. ’s Avonds konden ze naar de kerk. Dat deden ze samen en ze gingen dan naar de Boomslootkerk, een van de gereformeerde kerken van Amsterdam. De meeste Urker meisjes waren immers gereformeerd. De kerk is inmiddels afgebroken en er rest slechts een foto van het interieur. De kerk met de galerij moet de Urker meisjes ook wat hebben laten denken aan de gereformeerde Bethelkerk op Urk. Na de dienst was er voor de Urker meisjes meisjesvereniging. [Een bezoeker van het symposium wist te vertellen dat de meisjesvereniging nog wel eens ingewisseld werd voor vrije tijd…]

Dia18

Op maandag werd er speciaal voor de Urker meisjes een uur catechisatie belegd, vrij laat, van 9 tot 10 uur. Ds. Harrenstein speelde hierin een belangrijke rol. Hij organiseerde speciaal voor de Urker meisjes catechisatie en gaf deze ook zelf. Er was ook best wel zorg om de Urker meisjes, zorg die al eens eerder in een brief aan de Urker kerkenraad werd geuit. Die jonge meisjes werden immers losgelaten in de grote stad, waar van alles kon gebeuren, ook op het gebied van relaties.

Dia19

De Gereformeerde Kerk van Amsterdam probeerde dus goede zorg aan de Urker dienstmeisjes te besteden. Ze werden uitgenodigd de kerkdiensten bij te wonen, volgden catechisatie en er was ook een meisjesvereniging na de zondagse kerkdienst. Zo kan het ook dat bessien Lumme als 18-jarige werd ingeschreven in het Avondmaalsboek van de Gereformeerde Kerk van Amsterdam. Ze deed belijdenis bij dezelfde ds. Harrenstein.

Die dominee Harrenstein zou volgens de overlevering in 1930 ook het huwelijk tussen Klaas Anker en Lummetje Bos op Urk hebben gesloten. Bessien Lumme ging weer op Urk wonen, maar de Joden verdwenen niet uit haar hart. Tot in de oorlog moet ze af en toe in Amsterdam geweest zijn om de gezinnen die ze diende nog eens op te zoeken. Die oorlog maakte wel alles anders.

Dia20

Dia21.JPG

Op het Waterlooplein, waar bessien Lumme in 1920 nog vrolijk sinaasappeltjes met de familie Neeter verkocht, kwam een van de ingangen van de Joodse Wijk. De markt mocht nog even blijven bestaan, maar werd alleen voor Joden toegankelijk.

Dia22.JPG

Op de Nieuwmarkt, waar bessien Lumme ook jaren had gestaan met de familie van de Kar, kwam een hek van prikkeldraad. Er was geen Joodse marktkraam meer te vinden. Achter het prikkeldraad was de Jodenbuurt.

Dia23.JPG

De synagoge werd in het begin van de oorlog nog gebruikt. Maar aan het einde van de oorlog waren de houten banken en de houten galerij gesloopt om de Amsterdamse kachels te laten branden.

Dia24.JPG

Erger nog is het verhaal van de mensen. Als bessien Lumme na de oorlog naar Amsterdam terug was gegaan, had ze van de mensen bij wie ze in huis had gewoond en gewerkt niemand meer aangetroffen. Twee ‘meneren’ waren al voor de oorlog gestorven. Eén kind was naar Zuid-Afrika geëmigreerd. De anderen zijn gedurende de oorlog omgekomen, of beter: vermoord. Dit past in het grotere geheel van het lot van de Amsterdamse Joden: 73% van de Joden die in 1941 in Amsterdam woonden kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog buiten Nederland (in de concentratiekampen en de gaskamers) om het leven.

Dia25.JPG

Rijntje Neeter-Goudsmit, van de borstvoeding en het Waterlooplein, werd met haar man en jongste zoon Maurits op 11 januari 1943 vergast in Sobibor. Dit was een van de zogenaamde kindertransporten. Omdat Maurits nog geen 16 was, ‘mochten’ de ouders als ‘gunst’ met hem mee. Dochter Esther en Marianne waren al eerder omgekomen in Auschwitz en Mauthausen.

Dia26.JPG

Eva van de Kar-Drukker zat aan het begin van de oorlog al in het bejaardenhuis, ruim tachtig jaar oud. Ze was daarom een van de eersten die op transport werd gezet. De Duitsers zetten eerst de bewoners van Joodse psychiatrische inrichtingen en bejaardenhuizen op transport. Bij de ontruiming van de Joodse Invalide, het Joods-Amsterdamse bejaardenhuis, ging het er hardhandig aan toe. Mensen werden van de trappen gesmeten. Na enkele dagen Westerbork volgde transport naar Sobibor. De oudste inzittende van de trein was mevrouw Clara Engelsman, 102 jaar oud. Het was nog een gewone personentrein waarmee de bejaarden naar Sobibor werden vervoerd. Bij aankomst in Sobibor vond de bevelvoerend officier de oudjes echter te oud om de hele weg naar de gaskamer lopend af te leggen. Hij liet karretjes kopen, waar de bejaarde Joden ingeladen werden. Ze werden naar een kuil gereden, op de rand van de kuil werd een machinegeweer geplaatst. Zo eindigde het leven van Eva van de Kar-Drukker, waar bessien Lumme bijna zeven jaar voor had gewerkt.

Dia27.JPG

Meneer Eliazer van de Kar was al voor de oorlog overleden. Sara was naar Johannesburg geëmigreerd. Rachel, Chelly, werd met haar man en kinderen vergast in Sobibor.

Dia28

Dia29.JPG

Dia30.JPG

De meeste leden van de familie Schiffmann zaten ook in het kindertransport naar Sobibor. Vader, Isaac van 15, Frieda van 10. Aron, het jongetje op de foto, moest vanuit Vught dwangarbeid verrichten. Hij groef in de buurt van de Moerdijk tankvallen om een eventuele geallieerde invasie te stuiten. Omdat hij zich zo nuttig maakte voor de Duitsers, werd hij vrij lang niet gedeporteerd. In oktober 1943 moest hij zich toch melden in Westerbork. In januari 1944 werd hij op transport gezet naar Auschwitz. Bij de selectie bij aankomst in Auschwitz werd hij sterk genoeg bevonden om te werken. Hij werd dus niet direct na de gaskamer gestuurd. Wanneer en hoe Aron precies gestorven is, is onbekend. Na de oorlog is op basis van getuigenverklaringen zijn sterfdatum op 31 mei 1944 gezet.

Dia31.JPG

Mijn bessien Lumme bracht dus tien jaar van haar leven door in Amsterdam. Ze diende in drie Joodse gezinnen van geringe komaf: diamantbewerkers, marktkooplieden, kleermakers. Ze maakte kennis met de Joodse cultuur, zeker ook omdat ze lange tijd slechts een steenworp van de grote synagoge woonde.

Dia32.JPG

Uit respect voor de Joden plaatste ze een menorah in haar kamer, ik denk ook als herinnering en monument. Na de oorlog heeft ze van de gezinnen die ze gediend heeft, immers niemand meer terug gezien.

Ik vertel delen van dit verhaal elk jaar aan Urker leerlingen in 2-MAVO en 3-HAVO. Ze zien hierdoor ook dat de Urker geschiedenis en de grote geschiedenis met elkaar verbonden zijn. De Holocaust is niet iets van Joden ver weg, maar de vriendin van je bessien is vergast. Het is ook goed als jongeren lokale en historische perspectieven weet te verbinden.

Dia33.JPG

Daarnaast is mij geen systematisch onderzoek bekend naar het dienen van Urker meisjes. In welke periodes, waar, waarom? Hoeveel meisjes hebben er in Joods Amsterdam gewerkt? En wat heeft hun aanwezigheid daar op langere termijn uitgewerkt voor de relatie tussen Urk en Israël? Vragen die nog eens opgepakt kunnen worden.

Dia34

Tot slot wijs ik op het Holocaust Namen Monument dat in Amsterdam gebouwd gaat worden. Voor elke Jood die in de Tweede Wereldoorlog is vermoord komt er 1 baksteen met zijn of haar naam er op. U kunt bijdragen aan de bouw van het monument door 1 steen te adopteren. Het zou mooi zijn als de Urker gemeenschap vanuit haar verleden en verbinding met Joods Amsterdam hieraan letterlijk zijn steentje zou bijdragen.

Dia35.JPG


[1] Een meer uitgebreide beschrijving per Joodse familie mèt bronvermelding van het Amsterdam Stadsarchief is te vinden op: https://bessienlumme.wordpress.com/


Ontdek meer van A.J. Baarssen

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Plaats een reactie